Zit je in de auto? Luister je liever dan je leest? Speel dan dit bestand af.
Antwoorden op levensvragen
Thomas Nagel vroeg zich in 1974 af hoe het voor een vleermuis is om een vleermuis te zijn. Hij betoogde dat als een organisme bewuste ervaringen heeft, dat het dan iets is om dat organisme te zijn.”
Meer dan 40 jaar later schrijft etholoog Frans van der Helm het leuke en leerzame boek Dieren met toekomstplannen. Hij neemt zijn lezers mee op een reis door de tijd en door het dierenrijk. Hij schrijft dat het over wezenlijke vragen gaat, namelijk over het zijn van andere wezens. Hij probeert daar meer over te weten te komen door hun gedrag te bestuderen. Je kunt het ze nu eenmaal niet gaan vragen, of ja, dat kan wel, maar ze zullen je alleen antwoord geven als je ze op de proef stelt en ook dan niet met woorden maar met wat ze doen, hun gedrag.
Alles wat je in het algemeen zegt,
gaat voorbij aan jou en mij
Voor mij als filosoof is studie van diergedrag relevant omdat ik probeer te achterhalen hoe het is om te zijn, sowieso. En misschien is het zo dat het niet mogelijk is verder te komen dan te zeggen hoe het is om er te zijn, dat wil zeggen subjectief, hetgeen weer wil zeggen dat het voor mij zus is en voor jou zo. Het gekke is dat je het dan meteen ook hebt over de meest objectieve toestand. Immers, hoe het voor mij is, zo is het ook! Dan kan een ander wel zeggen dat het alleen voor mij zo is en dat het voor iedereen anders is, maar dat maakt het niet minder waar. Wel is het zo dat hoe iets voor elk van ons persoonlijk is (ieders subjectieve beleving) niet objectief te maken is als in een algemeen geldige en toepasbare regel, zoals Thomas Nagel onovertroffen scherp uitlegde (zie mijn artikel op dit blog over Nagels essay What is it like to be a bat?). Wanneer je veralgemeniseert, maak je levende mensen van vlees en bloed onzichtbaar. Toen ik filosofie studeerde in Antwerpen ondervond ik dit aan den lijve vanwege Vlaamse medestudenten. Ik kwam aangelopen bij de ingang van een collegezaal. Drie studenten zaten te wachten op een bank; ik kon hun gezichten zien. Ze keken op naar een medestudent die voor ze stond, met zijn rug naar mij toe. Hij voerde het woord over luidruchtigheid van Nederlanders, een door hem blijkbaar als algemene eigenschap toegedacht aan alle mensen met een Nederlands paspoort, zeg maar een kaartje of boekje met daarin de vermelding dat er ergens op dit planeetje een stukje grond is waar mensen wonen die erkennen dat jij een van hen bent. Juridische erkenning zou je het kunnen noemen.
‘Als je op een camping staat en er zijn Nederlanders, dan weet je dat he’, sprak de studiegenoot met zwaar Antwerps accent. Zijn toehoorders zagen mij. De uitdrukking op hun gezichten interpreteerde ik als gluiperig glimlachen. Ze waarschuwden hem niet dat ik daar inmiddels gearriveerd was. Hij kwam er even later zelf achter. Ik liep naar het toilet en deed mijn plas in een van de urinoirs toen de woordvoerder van zojuist binnenkwam, zijn plas een eindje verderop ging doen en voor zich uitkijkende tegen mij zei:
‘Ah ja, je moet toch wat kunnen kletsen over elkaar zo he?’
Ik antwoordde:
‘Zeker, en als filosofiestudent zou je ook moeten kunnen relativeren, toch?’ Ik hield mij altijd erg stil in die jaren dat ik in Antwerpen studeerde. Zou men mij niet gekend hebben dan zouden ze niet geweten hebben dat ik een Nederlander was, wellicht nauwelijks dat ik er was. Luidruchtigheid behoort niet tot mijn kenmerken.
Ontsnappingsroute uit ons isolement
Pas indien elk van ons zonder beperking de gelegenheid krijgt – gezien en gehoord – er te mogen zijn zoals het voor hen[1] is om er te zijn (als mens), is er sprake van erkenning. Ik ben jaren later in Utrecht afgestudeerd op de ‘filosofie van erkenning’ van Axel Honneth, filosoof in de Frankfurter traditie. In zijn pleidooi voor erkenning van hoe mensen er zijn is hij precies op dit punt onder vuur genomen. Dat zit zo: Iemand kan te kennen geven disrespect te ervaren, te worden miskend. Verkrachting noemt Honneth de meest ver gaande miskenning van iemand als de mens zoals hen er is. Wanneer iemand wordt verkracht, wordt hen ontnomen wat precies ook de maat is van waar hen in termen van erkenning recht op heeft. Aan die mate van erkenning kan in algemene termen nooit worden voldaan. Met andere woorden: er is geen regel of maat voor op te stellen als een soort van meetinstrument voor genoegdoening. Genoegdoening kan in deze context alleen en slechts misschien bereikt worden in een proces waarin het voor degene die het is overkomen zo is. En mocht dat zover kunnen komen, dan is dat objectief zo, dat wil zeggen van binnenuit het proces. Erkenning is alleen erkenning als intersubjectief gebeuren, zo leren we van Honneth. Intersubjectiviteit is een weg waarlangs we kunnen ontsnappen aan het isolement van subjectieve objectiviteit. Ik ga zelf een stap verder dan intersubjectiviteit door te beweren dat we als organisme functioneren in een onafzienbaar netwerk van meer dan alleen intermenselijk contact. In die zin is er wat mij betreft geen hier en geen daar, geen ik en geen jij, geen dit en geen dat. Als het je nu duizelt, lezer, blijf mij dan volgen. Dit en nog veel meer ga ik de komende jaren verder uitwerken en met jullie delen. Het doel is dat er meer liefde, zachtheid, begrip en verdraagzaamheid in de wereld komt. En dat zal er zijn, het is al bezig er te komen, want ik schrijf dit en publiceer het zelfs. Wat er daarna mee gebeurt, is niet aan mij. Zaad zaaien vraagt geduld en erop berekend zijn dat het resultaat van wat je deed verborgen blijft.
Verkrachting als signaal van maatschappelijk onrecht
Op Honneths pleidooi voor erkenning is kritiek gekomen. Een persoonlijke claim van onrecht zou niet voldoende grond zijn om te kunnen zeggen dat er iets mis is met de samenleving. Helaas heeft Honneth die kritiek verwerkt door afzwakking van de morele urgentie van persoonlijk ervaren onrecht. Meldingen van disrespect en miskenning werden in zijn filosofie voortaan signalen van onrecht als en uitsluitend dan wanneer het gaat om tendensen, dat wil zeggen dat er meerdere signalen dienen te zijn. Het moet door groepen mensen ervaren worden. Je zou als voorbeeld hiervan kunnen denken aan 92 verkrachtingen per dag in India, waar RTL-nieuws in december 2019 melding van maakte onder de kop “Een plaag die India niet onder controle krijgt”. Maar waarover gaat het als je het over 92 verkrachtingen per dag hebt? Dan is het een getal geworden. De mensen die het hebben meegemaakt zijn anoniem, hetgeen letterlijk betekent dat ze geen naam hebben. Wij kennen alleen het getal 92. Is één verkrachting per jaar, bijvoorbeeld, dan geen objectief feit omdat het slechts één persoon is overkomen in een jaar tijd? Is het iets waarvan we kunnen wegkijken door te zeggen:
‘Ach ja, je was helaas de verkeerde persoon op het verkeerde moment op de verkeerde plek’?
Ik denk niet dat we dat kunnen, dat we dat mogen. Misschien is die ene verkrachting niet te herleiden tot algemeen maatschappelijke factoren, dat zou kunnen. Het zou ook kunnen dat dat wel het geval is. Aantallen ontslaan een samenleving niet van verantwoordelijkheid. Doofheid en blindheid voor enkelingen is wel de praktijk die voortkomt uit miskenning van de objectiviteit van subjectiviteit. Of je nu die ene was in een jaar tijd die pech had of een van de 92 per dag, het blijven veralgemeniseringen die jou als deze ene ertoe doende mens onzichtbaar maken. Je wordt niet gezien zoals je er bent.
‘kijk, dit ben ik' 🐸
Dieren kunnen ons niet vertellen hoe het is om een kever, een kikker of een kokmeeuw te zijn, zoals wij mensen het elkaar vertellen kunnen. Dat maakt dat studie van diergedrag bijna onontkoombaar kwetsbaar is voor veralgemenisering. Katten, walvissen, kraaien zijn zus; honden, roofvogels en mieren zijn zo. Een collega eerstegraads leraar die eens bij mij thuis kwam, zag onze kat en zei dat hij meer met honden ophad. Daarvoor had hij uiteraard argumenten in de sfeer van ‘honden zijn zus en katten zijn zo’. Wat hij over honden zei was zeker op onze kat ook van toepassing. En verder heb ik niet eens enig idee van hoe het is om Trouba, onze huiskat, te zijn. Toch leeft hij al zo’n 10 jaar bij ons en ik weet zeker dat hij eigenschappen heeft die alleen bij hem en bij geen enkele andere kat horen. Zo zit hij trouw op mij te wachten achter de deur van de bijkeuken wanneer ik hem even daarvoor alvast heb binnengelaten vanuit de garage toen hij bij mijn thuiskomst mee naar binnen ging. Helma is ook binnen en zijn etensbakje is gevuld. Toch wacht hij op mij. Ik zeg dan dat dat is om mij te begroeten en als ik me buk om hem aan te halen terwijl ik lief tegen hem praat, draait hij kopjes gevend om mijn uitgestrekte hand en mijn benen heen. Het lijkt er inderdaad op dat hij me begroet, maar weten doe ik het niet en de 4 andere katten die we hebben gehad, deden het geen van allen zoals Trouba het doet. Trouba lijkt ook voor mij als zijn favoriete bewoner van ons huis te hebben gekozen. Dat was van meet af zo, nadat hij bij ons was komen aanlopen. Toch was het Helma die hem zorg- en liefdevol opnam. Trouba heeft zijn persoonlijke manier om zich tegen me aan te nestelen en nooit keek een kat mij iedere keer weer met een bijna verliefde blik aan zoals Trouba dat doet.
Zo vertelt Frans van der Helm in zijn boek over een merel in zijn tuin die Van der Helms honden inzette om een kat te verjagen. De zangvogel had kennelijk patronen in het hondengedrag herkend en vluchtte niet voor ze wanneer ze woest voorbij kwamen rennen, maar lokte ze wel naar buiten als ze pas uitgevlogen jongen had en de kat vervaarlijk door de tuin sloop. Zegt dit iets over hoe het is om merel te zijn, in het algemeen, of zegt het iets over Marie-Antoinette, de tuinmerel zoals Van der Helm haar noemt? Van de vogels in onze tuin merk ik niet dat ze patronen ontdekken in Wie er Wanneer in onze tuin komt om Wat te doen. Elke keer wanneer ik buitenkom, slaan ze massaal fladderend op de vlucht, ook het paartje merels dat wij pa en ma merel plegen te noemen. Toch ben ik een van de twee mensen die dagelijks allerlei lekkers voor ze ophangen en in het rond strooien. Ze herkennen er geen patroon in, integendeel, ze blijven mij hardnekkig zien als aanleiding om hun in de winter zo kostbare energie te verspillen door heftig vleugelwiekend er vandoor te gaan. Mijn hypothese is dus dat het gedrag van Marie-Antoinette iets zegt over waartoe vogels in het algemeen en merels in het bijzonder in staat zijn, maar dat het nog meer iets zegt over Marie-Antoinette, die ene moedermerel.
Intermezzo: vooruitblik op mijn filosofie
Toch zijn de beschouwingen van Van der Helm interessant voor mij als filosoof, omdat ik door zijn beschrijvingen te volgen zicht krijg op wat betekenis is. Beter zou ik zeggen dat ik door studies van ethologen zoals Van der Helm mij een beeld kan vormen van hoe andere organismen betekenissen omzetten naar betekenis. Nog scherper gezegd: “Dieren met toekomstplannen” zijn in mijn manier van spreken dieren die wellicht aan zingeving doen. Veel gevallen lijken eerder genetisch doorgegeven evolutionaire ontwikkelingen te zijn dan individuele keuzes, zo becommentarieert Van der Helm de beschrijvingen van dierlijk gedrag waarvan hij beeldend verslag doet. In hoe hij het brengt, zit een opbouw die begint bij spermacompetitie tussen regenwormen en een hardnekkig over lange afstanden naar zijn uitgangspunt terugkerende huisjesslak. Zo schetst hij eenvoudige processen van input naar output, van impuls en respons. Langzaam neemt hij ons mee langs gradaties van gedrag dat in afnemende mate te duiden is als automatisme. Men heeft het dan ook wel over iets wat ‘genetisch bepaald’ of ‘instinct’ zou zijn – alsof je daar iets mee verklaard zou hebben in plaats van juist een nog interessantere en complexere vraag aan de orde te hebben gesteld. Wat Van der Helm dieren ziet doen in de natuur en in wetenschappelijk opgezette proeven komt soms dicht in de buurt van wat bij mensen zou worden geduid als ‘bewuste keuzes’, ook al worden er langs allerlei wegen en invalshoeken pogingen ondernomen het concept ‘keuze’ sowieso als illusie van de hand te doen. Het gaat dan vooral om materialistische wetenschappers, volgelingen van De La Mettrie die er in de eerste helft van de 18e eeuw mee begon. Hij was een tijdgenoot van de grote filosoof Immanuel Kant, van wie ik voor het eerst delen van zijn kritische hoofdwerken aan het lezen ben. Beetje gek dat het mogelijk is jaren filosofie te studeren zonder ooit wezenlijke delen van de originele werken van bijvoorbeeld Aristoteles en dus ook van Kant te lezen. Hoewel ik in Antwerpen ook wel een fantastische professor heb gehad met wie we wel originelen van Kant en van andere grootheden, waaronder Hannah Arendt, lazen, maar dus niet de drie kritieken die in de ontwikkeling van het filosofisch denken erna zeer invloedrijk zijn geweest. Voor wie dit leest en denkt waar gaat dit over, Kant heeft drie boeken geschreven waarin hij beschrijft hoe hij dacht dat zuiver theoretische kennis mogelijk is, hoe wat je denkt consequenties kan hebben voor wat je doet en ook nog over hoe oordelen over schoonheid en moraal eigenlijk werken. Ik lees nu passages uit die werken omdat de belangrijkste filosoof van mijn filosofie die ik de komende jaren met jullie ga delen veel schrijft vanuit kritiek op Kant. Maurice Merleau-Ponty is de naam van deze grootheid en hij schreef in 1945 dat we zijn veroordeeld tot zingeving. Misschien bedoelde hij het als variant van wat zijn voormalige vriend Jean Paul Sartre ook rond die tijd poneerde, namelijk dat de mens gedoemd is tot vrijheid. Veroordeeld zijn tot zingeving klinkt namelijk nogal fatalistisch, als een soort van vloek, een weggezonden zijn uit het Paradijs. Dat is het evenwel allerminst.
Zingeving is erkenning van het er-zijn van alles. Ik heb het steeds over er-zijn (met of zonder tussenstreepje), wat een vernederlandsing is van het Duitse Dasein. Die uitdrukking is bedacht door een filosoof die Martin Heidegger heette. Hij bedoelde er het zijn als mens mee. Inmiddels zo’n negentig jaar later ontstaat er steeds meer inzicht in andere zijnswijzen, zoals van dieren, maar zelfs van leven op celniveau en nog dieper. Hoe meer ik erover lees, hoe meer ik ervan overtuigd raak dat er-zijn, Dasein, gaat over leven als zodanig, de organische wereld. Ook over Heideggers Dasein kom ik nog uitvoerig te spreken. Nog weer een reden om af te haken of juist om mij(n schrijfsels) te blijven volgen.
Als ik soms voor aap sta,
staat een aap dan soms voor mens?
Ik dwaal af, af, af. Hoe zou afdwalen van een taak worden geduid in een test waaraan wetenschappers dieren onderwerpen? Wat zou er worden geconcludeerd wanneer er een banaan wordt opgehangen in een apenkooi terwijl er ook hulpmiddelen in de kooi worden gelegd, zoals een stoel, een pikhaak en een ingeklapt keukentrapje tegen de muur? Om het nog wat ingewikkelder te maken, gooien de onderzoekers ook attributen naar binnen die als hulpmiddel om de banaan te pakken geen nut hebben. Wat als een aap schijnbaar doelloos met de materialen rondsjouwt of ermee speelt of er een sloopt en dan toch ineens de stoel onder de banaan zet zodat hij er met een sprongetje vanaf de stoel net bij kan om hem naar beneden te trekken? Zou men dan van niet doelgericht gedrag spreken? Van een toevallige ontdekking? Als je het zo bekijkt, sta ik best wel voor aap met mijn gespring van hakken op takken.
Carnaval des animaux
Frans van der Helm beschrijft ook vissen met toekomstplannen. Ze kijken kunsten van elkaar af, ze leveren diensten aan andere vissen om ervoor betaald te krijgen. Vrij kleine visjes kunnen al geheel vreemde, nieuwe input ‘betekenen’ tot informatie. Vissen gebruiken gereedschappen. Zelfs wanneer we roepen dat het om aangeboren gedrag gaat, moet het ergens ontstaan zijn. Hoe dan?
Weleens van de homo ludens gehoord, de speelse mens? Wel, er zijn ook vissen die spelen: de piscis ludens. De details kun je lezen in het boek “Dieren met toekomstplannen” en ik raad je dat van harte aan. Hij vertelt ook over een kikker die speelt: de rana ludens. Het gaat erom dat ‘natuurlijk gedrag’ niet per definitie functioneel gedrag, rechtstreeks gericht op overleven, is. Iets doen, louter om er plezier aan te beleven, is op te vatten als zinbeleving. Je doet het omdat je het fijn, lekker, leuk vindt. Zoals gisteren d’n optocht voor mijn huis langs kwam rijden. Je ziet dan mensen in de gekste uitdossingen nutteloze bewegingen maken al dan niet op de maat van muziek vanaf een praalwagen. Visjes waar Van der Helm onder andere over vertelt, pakken een drijvend dingetje in hun bek, zwemmen ermee naar de bodem van het aquarium en laten het los zodat het weer naar het oppervlak schiet – en zo heel veel keren achter elkaar.
Ik zie correlaat
tussen die visjes
en de carnavalisjes
in mijn straat.
Met vogels kunnen we niet in gesprek;
met elkaar kunnen we dat wel
Met betrekking tot vogels kunnen we in Dieren met toekomstplannen lezen over gevallen van associëren, dat wil zeggen “verband leggen tussen gebeurtenissen op een manier die bijna op inzichtelijk plannen lijkt”. En verder dat er vogels zijn die duidelijk maken dat ze weten wat werkt en dat er zijn die leren door proberen & vergissen. We vernemen van het verbluffende vermogen van struikgaaien die op de proef werden gesteld om de kwaliteit van hun geheugen te testen en jawel, compleet met falsificatietests bewijzen deze vogels dat ze zich hun eigen handelen kunnen herinneren, compleet met context; episodisch geheugen heet dat, oftewel verhalen maken van de elementen van je herinnering. Van der Helm op bladzijde 73:
“De vogels hadden een punt gemaakt: ze herinneren zich Wat ze Waar en Wanneer hadden gedaan” en ook nog Wie. “De laatste tijd blijkt dat sommige dieren zich ook subtiel en gedetailleerd gebeurtenissen herinneren en daarnaar handelen.”
Maar we weten niet of zij zich zaken zo voorstellen als wij dat doen, zo maakt Van der Helm ons duidelijk. Vier W’s beheersen de beschreven gaaien dus – Wat, Waar, Wanneer en Wie – alleen, zo schrijft Van der Helm, de W van waarom …
“is meestal niet zo bruikbaar, omdat je die vraag bij een gebeurtenis op zoveel niveaus kunt stellen. Het diepere inzicht als antwoord op die vraag is bij dieren moeilijk aan te tonen, bij mensen trouwens vaak ook.”
Lieve lezer, deze vraag, de vraag naar jouw en mijn waarom, deze in de kern ervan alleen op persoonlijk (subjectief) niveau te onderzoeken vraag, deze allerbelangrijkste vraag als het gaat om wie jij objectief bent, wie ik ben zoals ik er ben, deze vraag maken we niet algemeen, maar wel gemeenschappelijk in nadenkgesprekken bij de Stadsfilosoof in Roosendaal. Dit is onderzoek naar hoe jij en ik betekenissen integreren in zingeving. Het is de vraag die niet meer naar je mening vraagt, maar naar je denken na je denken. Met vogels, honden, dolfijnen gaat dit op die manier niet lukken, want we beschikken niet over voldoende gemeenschappelijke taal om het redeneren dat we ieder voor ons doen, mededeelbaar te maken. Wij mensen wel. Als we willen. Ik kan niet genoeg aanbevelen om het te willen. Het werkt genezend – heilzaam zouden ze vroeger gezegd hebben. Ik gun het eenieder.
Kwaadwillende zingeving
Eksters kunnen misleiden en bedriegen, raven ook en roeken werken samen (net als vissen overigens). En wat dacht je van Caledonische kraaien die water willen drinken uit een vaas en er niet bij kunnen doordat het peil in de vaas te laag is? Mijn tante Jo zei vroeger ’s tegen mij dat ik voor geen gat gevangen zit. Nou, deze vogels ook niet. Ze gooien stenen in de vaas totdat het water hoog genoeg gestegen is om er wel bij te kunnen om ervan te drinken. Gaat het in dit voorbeeld om betekenis? Ik denk van wel. Gaat het om inzicht in oorzaak en gevolg? Het lijkt er wel op. Als ze antwoord zouden kunnen geven op je vraag waarom ze dit doen, zouden ze vast zeggen ‘omdat ik dorst heb’. Of denk jij van niet, lezer?
En ze pesten ook, vogels. Nee, ik heb het niet over pestvogels – die bestaan, zoek maar op, je hebt het internet altijd binnen handbereik toch? Nee, ik heb het over kea’s. Van der Helm vertelt erover op bladzijde 104.
“Pestgedrag”, schrijft hij: “Net als bij mensen heeft slim zijn bij dieren soms weinig verheffende vormen. Ook voor het betere pesten is hersenwerk nodig: bedoelingen verbergen, doen alsof er niets aan de hand is en je niets van plan bent – en dan als éen man op een soortgenoot af, als op een afgesproken signaal.”
🐶 Hey Aristoteles!
Zingeving is niet voorbehouden aan mensen, hoor! 🐦
Edelherten doen aan democratie. Een kat die zin heeft om mee te werken
“toont aan dat hij betekenisvolle beelden en geluiden naar hun voorspellende waarde kan beoordelen, en irrelevante omgevingsgebeurtenissen uiteindelijk terzijde schuift.”
Ik haal het vaak aan: Aristoteleskenner Paul van Tongeren vertaalt zoôn logikon niet als animal rationale, redelijk dier. Dat is een ernstige betekenisverschraling, maakt hij duidelijk. Nee, na een omstandige uitleg vertaalt hij hetgeen Aristoteles met die benaming over de mens zegt als: een wezen dat betekenis verstaat en te verstaan geeft. In het hoofdstuk over De gewezen wolf en de berekenende beer toont Van der Helm ons hoe honden met oogwijzing betekenis te verstaan geven. Ik kan daar lyrisch van worden. Geweldig toch? Hoe is het mogelijk dat wij mensen onszelf door de eeuwen heen zo verheven boven de dieren hebben gevoeld dat we geloofden dat de aarde er speciaal voor ons is en dat wij wel en dieren geen ziel hebben en meer van die collectieve persoonlijkheidsstoornissen.
Dieren raken net als mensen van de wijs wanneer hun betekenispatronen worden onderbroken en ze kunnen betekenis oproepen bij de ander. Met ‘dieren’ en ‘ze’ veralgemeniseer ik, merk ik. Het boek van Van der Helm verhaalt over dieren, individuen vaak, die tot bepaalde prestaties komen die alleszins tonen dat er sprake is van betekenisverwerking, van zingeving in veel gevallen.
Denken in oplossingen
Treffend vind ik het dat Van der Helm schrijft:
“Olifanten zien vaak oplossingen voor zich. Alleen is zien niet helemaal het juiste woord. Ze zijn helemaal niet zo van het visuele, eerder van een verfijnd gevoel voor ruimte, geur en geluid. Hoe hun mentale beeld van situaties in elkaar steekt, weten we eigenlijk niet.”
What is it like to be an elephant? denk ik uiteraard onmiddellijk. Maar goed, weet ik hoe jouw mentale beeld in elkaar steekt? Ik weet het zelfs niet van Helma, zij die al 42 jaar haar leven met me deelt en ik het mijne met haar. Vaak vraag ik het haar: wat denk je nu? Wat betekent dat dan voor jou? Hoe kom je daarbij? Welke gedachte zit daarachter? Het blijft vaak verrassend wat ze dan antwoordt waarbij ze niet zelden behoorlijk moet graven in zichzelf. Ik kan het je aanbevelen, lezer, dergelijke oprecht geïnteresseerde vragen naar het mentale beeld van je partner te stellen.
Chimpansees vertonen pure wreedheid en de anekdote over orang-oetan Cindy kan ik niet nalaten hier te delen. Er staan zóveel verwondering wekkende observaties van betekenis tonend diergedrag in Dieren met toekomstplannen! Cindy zat in de regen en een opvang-medewerker liep onder een paraplu. Vragend stak Cindy haar hand uit, maar de boodschap kwam kennelijk niet over, dus plukte Cindy een tak met een groot blad af om die vervolgens boven haar hoofd te houden – heel demonstratief. Daarna stak ze de tak in de richting van de medewerker, duidelijk als vraag om te ruilen. Nou? Juist. Betekenis werd verwerkt tot betekenis en omgezet in zingeving – Cindygeving.
Descartes voor dieren
René Descartes leefde in de 17e eeuw. Om te achterhalen waar hij zeker van kon zijn, deed hij net of hij alles in twijfel trok. Misschien ken je zijn bekendste uitspraak wel: “Ik denk dus ik ben”, wat eigenlijk “ik twijfel dus ik ben” is.
Ook twijfel brengt Van der Helm via verhalen over verschillende dieren in als dierlijk betekenisleesvoer. Hij noemt “twijfel aan eigen kennis een kwestie van zelfbewustzijn bij uitstek”. Ik laat de bewering even voor wat ie is. Onze kat Trouba is een lief voorbeeld van een twijfelend dier. De deur naar buiten en zijn etensbakje zijn zo’n 6 meter van elkaar verwijderd. Wanneer hij ergens halverwege de twee staat te miauwen, vraag ik hem wat hij wil. Ik houd dan de deur een stukje open en zeg: wil je naar buiten? Hij wil vooral in de periode waarin ik dit schrijf vaak graag naar buiten. ‘Het voorjaar in zijn lijf’ zeggen wij tegen elkaar. Ja, ja, wij weten het wel what it is like to be a cat. Niet dus. Maar ja, zo praten we vaak, toch? In termen van ‘wij weten hoe het zit’, net zo makkelijk ook over anderen. Dus ook over dieren, van wie we nog veel minder weten dan van soortgenoten. Want met hen – die soortgenoten – kunnen we voorbeelden delen van wat we hebben meegemaakt en dat maakt dat we ons kunnen inleven in de beleving van die ander in hun situatie. Goed, Trouba kijkt dan heen en weer van zijn bak naar de deur en van de deur naar zijn bak. Zijn oren draaien halve slagen op zijn koppie. Hij kijkt mij aan. En dan doet hij iets. Hij draait zich om, terug naar zijn etensbakje of hij begint trippelend richting buitendeur te lopen. Het gebeurt ook wel dat hij overhaast, zoals dan blijkt, naar buiten stapt. Een metertje verder stopt hij dan plotseling, keert zich abrupt om en rent snel terug naar binnen. Trouba is een echte twijfelaar en volgens Van der Helm daarmee een zelfbewust wezen. Ap Dijksterhuis denkt daar weer heel anders over, als je het mij vraagt. Hij betoogt dat we meestal beslissingen nemen vanuit ons onbewuste, zelfs dat beslissingen waarover we gevraagd worden na te denken vaak niet blijken overeen te stemmen met wat we werkelijk willen. Ik ben dat niet met hem eens, want hij baseert zich mijns inziens niet op nadenkprocessen maar op denken wat ik vergelijk met ballen jongleren tot ze op de grond vallen op een na. Zeg maar circuleren van wat er al is, zonder na te gaan wat erachter schuilgaat. Ook over het boek Het slimme onbewuste ga ik nog vertellen hoe ik het heb gelezen.
Wat te denken van Walvissen
Lees vooral ook het hoofdstuk over walvissen en dolfijnen en wordt verbaasd, nee, houd simpelweg nimmer op u te verwonderen.
Walvissen vluchtten voor jagers op zeilboten tegen de wind in en ze redden doelbewust zeehonden die worden bejaagd door Orka’s, echt waar. Dierlijk altruïsme.
Slotsom, kritiek en hoop
Dieren doen het al: zingeven. En wij, op onze scholen onthouden het onze kinderen of als het op een school als vak gegeven wordt, begrijpt vaak niet eens de leraar Levensbeschouwing of Filosofie zelf wat eigenlijk de diepgang is van de zin van wat hen aan het doen is. Ze maken er dan ‘een echt schoolvak’ van. Dat wil zeggen: toetsbare kennisoverdracht. Zij zijn de wetende in plaats van de onwetende meester. En dat kan niet. Want zelfs een leraar Levensbeschouwing of Filosofie kan niet weten hoe het is om die ander, die leerling te zijn. Als er een schoolvak is waarin je als leraar de bij uitstek onwetende bent, is het een vak als Levensbeschouwing of Filosofie. Dit vak, deze kostbare ruimte die er dan heel soms op deze of gene school nog is, is gelegenheid om kinderen te laten onderduiken in hun eigen betekeniswereld, maar wordt vaak vernacheld door er een opbrengstproduct van te maken, er – godbetert – cijfers voor te geven… het is een misdaad tegen het er-zijn. Ik weet dat ik dit schrijf in een paradigmatisch versmalde leefwereld. Jongvolwassenen lopen massaal vast en als ik op digitale landelijke platforms of voor een fysiek symposium aandacht probeer te genereren voor een van de hoofdoorzaken van dit collectieve lijden, namelijk onvermogen tot zingeving, dan hoort men mij niet. De organisatoren niet, collega’s docenten niet, het ministerie dat oproept om na te denken over oorzaken niet. Dirk de Wachter trekt volle zalen met dezelfde boodschap en toch verandert er niets. Het is zoals het is hoor, daar niet van. Ook als dat recht op een catastrofe af dendert. Zaken gaan veelal niet zoals je zou willen en wel zoals je niet zou willen. Het enige dat ik nog doen kan, doe ik: ik schrijf erover en w.i.e-w.e.e.t, wie weet, wordt het nog op tijd opgemerkt en onderkend; is het niet door mij(n schrijven) dan hopelijk langs andere kanalen. Het paradigma van denken in termen van hoe het werkt, dient te worden doorbroken, Want hoe het werkt, zelfs wat het is, zegt niets over hoe het is om diegene of datgene te zijn. Het wordt tijd dat het gaat over jou en mij en naar wat daarin als gemeenschappelijk verschijnt. Eenieder die zich dit inzicht als gedragsinstelling eigen maakt, zal niet meer polariseren in debatten. Je zult debatten eerder gaan mijden als de pest. Zingeving vanuit een instelling van subjectieve objectiviteit verbindt. Je kunt er kennis mee maken en erin oefenen via nadenkgesprekken of bij andere aanbieders dan De Stadsfilosoof in Roosendaal door deel te nemen aan socratische gesprekken.
Voetnoten
[1] Wanneer ik schrijf, merk ik telkens weer dat ik zoek naar mogelijkheden om persoonlijk voornaamwoorden te vermijden. Lang is ervoor gekozen om in mannelijke termen te schrijven en dan in een noot te vermelden dat daar waar de mannelijke vorm gebruikt wordt uiteraard (!) ook vrouwen worden bedoeld. Maar ja, wie zijn ‘vrouwen’? En wie zijn ‘mannen’? Ik ben een man, ik ervaar me als man, wat op zich een studie waard is, wat dan maakt dat ik dat zo ervaar. Want ik ben ik en ik voel over het algemeen weinig zingevingsverwantschap met andere mannen en breder: met andere mensen. Ik denk anders dan vrijwel iedereen en dat mag ik serieus nemen. Doe ik dat als ik mezelf rangschik onder het kopje ‘mannen’? Nadat ik een avond bezocht waar intersekse mensen hun verhaal vertelden over geboren worden met lichamelijk eigenschappen zowel van het vrouwelijke als mannelijke geslacht en hoe zij daarin volstrekt miskend geworden zijn en hoeveel leed dat veroorzaakt heeft, is definitief tot me doorgedrongen hoe precair genderbeleving ook is. Zelfs al lijken iemands lichamelijk eigenschappen onmiskenbaar aan te geven dat je met een vrouw of een man te maken hebt, dan nog hoeft dat voor de mens zelf over wie het gaat niet zo te zijn. Ook betekenis vormt zich op celniveau of zelfs nog dieper: in het DNA. Wie dit een vreemde gedachte vindt leze bijvoorbeeld boeken als Wij zijn ons brein van Dick Swaab en Wat is leven? van Sir Paul Nurse. Hoe het is om er te zijn als vrouw of als man of als geen van beiden is alleen te ontdekken door te luisteren naar hoe mensen het beleven. Daarom zal ik steeds het non-binair persoonlijk voornaamwoord hen gebruiken.
Met groeiende bewondering heb ik Alkibiades, het boek van Ilja Leonard Pfeiffer gelezen. Zijn manier van annoteren als bijlage zonder noten is mijn voorbeeld. Ik boots dat hier dan ook na, behalve op die punten waar ik wel noodzaak zie om een noot in te voegen. Dat zal dan een voetnoot zijn.
§ Antwoord op levensvragen
Nagel, 1974, blz. 436 schreef: “Bewuste ervaring is een wijdverbreid fenomeen. Het komt op veel niveaus van het dierenleven voor, hoewel we niet zeker kunnen zijn van de aanwezigheid ervan in de eenvoudigere organismen, en het is erg moeilijk om in het algemeen te zeggen wat daarvoor het bewijs levert. (Sommige extremisten zijn bereid geweest dit zelfs voor andere zoogdieren dan de mens te ontkennen.) Ongetwijfeld komt het voor in talloze vormen die voor ons totaal onvoorstelbaar zijn, op andere planeten in andere zonnestelsels in het hele universum. Maar hoe de vorm ook mag variëren, het feit dat een organisme überhaupt bewuste ervaringen heeft, betekent in wezen dat het iets is om dat organisme te zijn. Er kunnen nog implicaties zijn als het gaat over de vorm van de ervaring; er kunnen zelfs (hoewel ik dat betwijfel) implicaties zijn voor het gedrag van het organisme. Maar fundamenteel heeft een organisme bewuste mentale toestanden als en uitsluitend als er iets is wat het is om dat organisme te zijn – iets wat het is voor dat organisme”.
Van der Helm, 2016, schrijft in zijn inleiding over de reis die hij van plan is te gaan ondernemen (blz. 8). In de zin het zijn van andere wezens heb ik het zijn cursief geschreven, niet Van der Helm. Uiteraard om te benadrukken dat ‘het zijn’ de link is die ik zie tussen de twee bronnen.
Gedragswetenschappers bestuderen ook mensen aan de hand van hun gedrag. Ik vermoed dat Thomas Nagel in zijn artikel over hoe het is om een vleermuis te zijn ook rechtstreeks reageert op het in de jaren ’70 opgekomen behaviorisme (Nagel, 1974, 435: “recente golf van reductionistische euforie” en ook o.a. “materialisme”).
Ik woonde in 2023 een lezing bij van een gedragswetenschapper over hoe je jongvolwassenen zou kunnen helpen bij hun mentale klachten. Hij begon zijn presentatie door te stellen dat het niet zou gaan over gedachten, gevoelens en wat mensen niet doen. Merkwaardig, aangezien mentale klachten bij uitstek gaan over hoe het is voor de persoon met klachten om er te zijn als die persoon. Mensen kunnen dat uitdrukken, bijvoorbeeld door het onder woorden te brengen. Je kunt elkaar vragen stellen. Vooral lege vragen zijn uitermate geschikt om iemand te helpen inzicht te krijgen in de eigen beleving van het leven, met andere woorden met diens zingeving. Daarmee actief bezig zijn, dat is wat levensbeschouwing is en dat is ook het enige dat de inhoud van Levensbeschouwing als schoolvak zou mogen bepalen. De gedragswetenschapper sprak vanuit de Behavioural Insights Group Rotterdam van de Erasmus School of Social and Behavioural Sciences.
Over subjectieve objectiviteit zie Nagel, 1974, 437: “Wie de verklaring van het bewustzijn vanuit het lichaam wil verdedigen, moet zeggen wat het is waarover hij of zij het heeft. Dit is zo doordat elk op zich staande verschijnsel als-dat-wat-het-is verbonden is met één enkel punt van waaruit het er uitsluitend en alleen is zoals het er is. Het kan niet anders dan dat een objectieve fysieke theorie dit unieke gezichtspunt uitsluit.” Ik: Uniciteit sluit algemeenheid per definitie uit.
§ Alles wat je in het algemeen zegt, gaat voorbij aan jou en mij
Honneth, Axel, Struggle for Recognition. The Moral Grammar of Social Conflicts, Cambridge: Polity Press, 1995. Wat maatschappelijke relevantie betreft schrijft Honneth over “het kritisch potentieel’ in samenlevingen”. Onder andere op p. 121 legt Honneth uit dat kritisch potentieel een dynamiek van sociale verandering teweeg kan brengen. Kritiek is dan: aan het licht brengen van dit normatieve potentieel dat al werkzaam is in interacties. Honneth doet dat via de methodologische vraag: welk type praktijken is geïnstitutionaliseerd in onze samenlevingen, op zodanige manier dat vormen van wederzijdse erkenning erdoor worden voortgebracht en verankerd? Concreet zijn dat: liefde, gelijkheid voor de wet en sociale waarderingsrelaties. Zoals aan de hand van wat volgt zal blijken, komen uit deze praktijken zelf komen standaarden voor kritiek voort.
§ Verkrachting als signaal van maatschappelijk onrecht
Het bericht over de 92 verkrachtingen in India was op 1 februari 2024 nog te lezen via de link: https://www.rtlnieuws.nl/nieuws/buitenland/artikel/4947071/india-verkrachting-politie-regering-maatregelen
§ Kijk, dit ben ik 🐸
Van der Helm vertelt de anekdote over de merel op blz. 68.
§ Intermezzo: vooruitblik op mijn filosofie
Bij ‘automatisme’: ik vermijd met opzet het woord ‘instinct’ omdat ik er moeite mee heb. Door het te zeggen, zeg je niets. Je verklaart er in elk geval niets mee. Eerder zeg je dat je er verder geen gedachten of onderzoek aan wilt besteden. Etymologisch verwijst het woord naar ‘aanvuren’. Als je ‘instinct’ zegt, zeg je dus eigenlijk niets meer dan dat er neuronen zijn die vuren en ja, dat is zo wanneer er zich in een organisme een actie voltrekt.
Bij ‘bewuste keuzes’: Zelf was ik al zover dat ik impuls-respons ‘bewijzen’ tegen de vrije wil naar de prullenbak met onzin verwees. Betekenisopbouw, zo redeneer ik al langere tijd, start op het niveau van DNA en misschien al voorafgaand aan dat niveau. Reacties die betekenissen genereren maken deel uit van ketens van wisselwerkingen die zich uitstrekken in de ruimte buiten het organisme en in de tijd voorafgaand en gepaard gaande met het processen van betekenissen naar betekenis, dus van zingeving, van het organisme op enig moment waarop men simplistische metingen verricht die men vervolgens quasi intelligent wereldkundig maakt als bewijzen van een filosofische stelling. Dat ik hier wat scherp ben in mijn woordkeus, wordt veroorzaakt doordat ook dit weer een praktijk is van ontkenning van hoe het is om deze ene mens te zijn. Hoe iets werkt, valt niet samen met hoe iets is en al helemaal niet met hoe het is om dat iets te zijn. (Denk aan het essay “What is it like tob e a bat [for a bat]?” van Thomas Nagel uit 1974.) Mijn scherpte is met name een reactie op wat Dick Swaab schrijft in onder andere het hoofdstuk “De vrije wil, een plezierige illusie” in Swaab, Dick F., Wij zijn ons brein. Van baarmoeder tot alzheimer, Amsterdam | Antwerpen: Uitgeverij Contact, 2011. Inmiddels is een veel omvangrijkere en complexere ontkenning van zoiets als bewuste of vrije keuzes, namelijk precies in lijn van wat ik bovenstaand aanhaalde als pleidooi ervoor. Het is het betoog van Robert Sapolsky, hoogleraar gedragsbiologie, neurologie en neurochirurgie aan Stanford University (VS) in met name zijn laatste boek Determined, a Life of Science Without Free Will(2023). Ik maakte er kennis mee op 1 februari 2024 via https://www.humanistischverbond.be/blog/1380/robert-sapolsky-over-wetenschap-en-de-illusie-van-vrije-wil-deel-1/ van de hand van Lieven Pauwels (doceert onder meer biologische antropologie en criminaliteitspreventie aan de Universiteit Gent) en Ann De Buck (doctor-assistente aan de Universiteit Gent. Haar onderzoek focust op de rol van morele emoties in de verklaring van antisociale gedragskeuzes). Na lezing van de introductie tot het boek van Sapolsky door Pauwels en De Buck rijst bij mij het vermoeden dat ook Sapolsky met zijn denken gevangen zit in wat ik identificeer als ‘de logica van hoe iets werkt als antwoord op de vraag wat iets is en zelfs op de vraag hoe het is om dat iets te zijn’. De vrije wil invoegen in de keten van oorzakelijkheid die wat we elke gespleten seconde doen, zou magie zijn. Het zou zomaar kunnen dat bewustzijn dat nou net is: ‘magie’. Vaag? Dat snap ik, maar ik bedoel er niets bovennatuurlijks mee. Ik bedoel ermee dat wat het is om deze ene persoon te zijn nu net inhoudt dat ik als deze ene persoon niet beantwoord aan wetmatige processing (dat wat AI genoemd wordt, maar wat ik niet erken als kunstmatig. Het is gewoon processing van input naar output, wat een van de eigenschappen van intelligentie is) dat ik zeker wel alle inhoud van vóór mij en van alles in mij voorafgaand aan dit moment onverwacht en niet determineerbaar kan omzetten in nieuwe, originele, spontane betekenis. Ware dat niet het geval dan zouden mensen net als vogels altijd dezelfde nesten zijn blijven bouwen. Feit is dat er architecten bestaan, dat mensen nieuwe bouwstijlen ontwikkelen, dat er cultureel gebonden bouwstijlen bestaan enzovoort enzoverder. Uitbreiding van complexiteit in combinaties van codes ofwel betekenissen is alleen achteraf vast te stellen. Zou dit een determineerbaar proces zijn dan zou het leiden tot wetmatigheid, tot voorspelbaarheid, tot technische nabootsbaarheid. Dan zouden we kunnen vertellen hoe het leven zich ontwikkeld zal hebben over pak ’m beet een miljoen jaar. Ik denk dat het neerkomt op hetzelfde als de voorspelbaarheid van het resultaat van het werpen van dobbelstenen. Zeker, ALS ik alle determinanten ken, dus de eigenschappen van de dobbelstenen alsmede de uit te oefenen kracht, de richting van de worp tot op minder dan nanometers, de randvoorwaarden zoals het oppervlak waarop de dobbelstenen zullen landen en uitrollen, de luchtdruk in de ruimte enzovoort enzoverder EN als ik dit kan manipuleren, dan is het denkbaar dat ik die voorspelling doen kan. En dan heb ik het over dode lichamen die ik in beweging zet, niet over levende organismen met eigen innerlijke processen. Ik zal het boek van Sapolsky zeker gaan lezen. Ik ben benieuwd. (Zie ook mijn artikel op dit blog: “Biologie en keuzevrijheid”.)
Tot op celniveau: Hoe dan? Dat is een van de raadsels waar biologen zich nog voor geplaatst zien, zo vertelt nobelprijswinnaar Paul Nurse in zijn boek Wat is leven? Wees gerust, ik ga ook dit mooie, voor een filosoof die zich verdiept in de betekenis van betekenis zeer leerzame, boek nog bespreken. En niet alleen dat. Op mijn leeslijst staan meer recente boeken vanuit de biologie over dit onderwerp.
§ Carnaval des animaux
Dit staat op blz. 56. Ik geef niet de hele tijd aan over welke tekst op welke bladzijde ik het heb. Het hoofdstuk over vissen is hoofdstuk nummer 2.
§ Met vogels kunnen we niet in gesprek; met elkaar kunnen we dat wel
Dieren met toekomstplannen… kleinigheidje: zijn er plannen die geen toekomstplannen zijn? Maar dit zeg ik alleen maar bij wijze van spel hoor.
Alles over vogels staat in hoofdstuk 4.
Associëren: dit staat op blz. 67.
§ 🐶 Hey Aristoteles! zingeving is niet voorbehouden aan mensen, hoor! 🐦
Betekenis bij katten: blz. 167.
Honden met oogwijzing: blz. 183.
§ Denken in oplossingen
Olifanten: blz. 207.
Wrede chimpansees: blz. 239.
Cindy: blz. 255.
§ Descartes voor dieren
Twijfel aan eigen kennis: blz. 257.
§ Slotsom, kritiek en hoop
Onwetende meester: Lees mijn artikel op dit blog over Rancières boek of beter: lees zijn boek.